De tigste keer.

De tigste keer.
Voor de tigste keer gaan wij naar het ziekenhuis, dit keer met onze jongste zoon. Wij melden ons op de röntgenafdeling. Binnenkort krijgt onze zoon een operatie om de kaakspleet te sluiten. Hiervoor zijn nog wat laatste foto’s nodig.

Zucht.
Bij de röntgen wordt mij verteld dat ik niet bij het nemen van de foto aanwezig mag zijn. “De ouder dient op de gang te wachten”. Ik zucht eens diep en leg voor de tigste keer uit, dat ik blijf. Mijn zoon heeft namelijk een licht verstandelijke beperking en vindt het niet zo fijn als zijn moeder uit beeld verdwijnt. Ik reageer geprikkeld en ik zeg haar dan ook “misschien moet je eerst even het dossier lezen voordat je je patiënt oproept”.

Persoonlijk.
De röntgenoloog is niet zo blij met mijn opmerking. En dat begrijp ik ook wel. Ik bemoei mij met haar werk. Ik vind dat zij haar werk beter zou moeten doen: de belangstelling voor de patiënt ontbreekt. Neem even de tijd om te zien wie je voor je hebt. Kijk even in het dossier of er bijzonderheden zijn die je kunnen helpen, om de patiënt maar ook de naaste gerust te stellen en persoonlijk te benaderen. Dat voelt veel fijner, dan dat je voor de tigste keer moet uitleggen dat je zoon een licht verstandelijke beperking heeft.

Gezien en gehoord.
Hoe anders een paar weken later. Onze zoon wordt klaargemaakt voor de operatie. Iedereen is goed op de hoogte van de beperking van onze jongste. Rustig wordt er met hem gepraat. Alles wordt uitgelegd. “Nee absoluut geen prikje. Je gaat slapen met een kapje en je mag zelf het kapje vasthouden”. Gezien en gehoord werden wij.

Als patiënt maar ook als naaste is dit zo belangrijk. Een persoonlijke benadering. Gezien worden en dat er naar je geluisterd wordt. Dat je je ervaring kan delen en ook je mening mag geven.

Gerustgesteld gaan wij op weg naar onze tigste cappuccino en wachten op het telefoontje dat wij weer naar hem toe mogen.